De Taalisman verliet zijn schrijfbureau om samen met een wat recalcitrante reisgenoot een tochtje door Nederland te maken. Ze deden allerlei plaatsen en plekken aan. Herkent u ze?
Laatst ondernam de Taalisman met een reisgenoot een ontdekkingstocht door het thans kille Nederland. De Taalisman (T) deed dat reeds achtmaal eerder. Zijn reisgenoot (R) was niet al die keren van de partij, waardoor hij al menig tochtje miste. Maar T besloot hem opnieuw te appen. Ditmaal daagde R weer op.
T: We gaan maar eens richting het noorden. Daar moet ergens een leuk plekje zijn voor wie van dieren houdt. Je vindt er vooral duiven en wulpen. Het schijnt er verder doodstil te zijn.
R: Toch niet weer zo’n boerenhol, zoals laatst? Daar moest ik toen wel heel erg van braken! Het is misschien leuk voor anderen, maar niet voor mij.
T: Kom, doe niet zo raar. Al die mitsen en maren. Dit tochtje wordt echt het einde!
R: Oké, mij best dan. Ik huppel wel achter je aan.
Ze waren al een eind onderweg toen het ging gieten; de straten begonnen te glimmen van de regen. Reisgenoot verloor al gauw zijn humeur en mompelde allerlei verwensingen in zijn baard, tot ergernis van T.
T: Hou nou eens je kanis! Het leek me zo’n leuk reisje, maar jij gedraagt je nou als een monster. Waar heb ik dat aan verdiend?
Het leek er zelfs op dat R zou gaan meppen. En hij kan een flinke hengst uitdelen. Er viel ook niet tegenop te praten. T zocht een uitweg.
T: Weet je wat, we stoppen daar even bij die winkel voor een drankje. Ik heb ook wel dorst. Ik heb bovendien de indruk dat er iets hapert aan de assen van de auto. Als we niet uitkijken stokt de hele boel nog!
Dat gaf de doorslag. Terwijl ze een colaatje dronken, belde T de wegenwacht (W) die na een uur verscheen. T rende verheugd op hem af.
T: Jullie zijn de helden van de weg! Wat zeg ik: jullie zijn engelen! Kan ik u iets aanbieden?
W: Nee, dank u. Ik ga de onderkant van uw wagen schouwen en behelp me wel. U bent vast zo uit de brand; ik moet gewoon even een schijf vervangen.
Even later schoof de wegenwachter, een Oekraïner die vloeiend Nederlands sprak, weer onder de auto vandaan. Het wrange was dat hij nu klaagde over pijn aan het rectum.
T: Kunt u zelf dan wel weer verder rijen?
W: Nou, ik baal er wel van. Maar ik peins er niet over om hier de zaak te gaan zitten rekken. Ik denk dat ik meteen weer omdraai, anders ben ik pas in het holst van de nacht weer thuis. Wat zullen de buren dan wel denken? Bovendien, wat moet ik hier in zo’n trutjeshoek, met maar een paar huizen?
De wegenwachter opende een doosje, nam er een pijnstiller uit en hees zich in zijn wagen, om voorzichtig in zijn stoel achterover te leunen. Even had het de schijn dat hij er weer uit rolde, maar hij vertrok geen spier, gaf nog een groet en reed weg.
R: Ik ben er nu wel ronduit klaar mee. Ik heb last van m’n milt. En dat is het rotte: ik moet steeds maar wateren. Misschien ben ik wel ziek.
T streek zich door de natte haren. Het leek hem niet het moment om te gaan keten, al had hij daar wel veel zin in. Ze konden maar beter hun biezen pakken en de terugreis in zetten. Die zou zegge en schrijve nog wel twee uur duren. Ze sloten de portieren en de wagen stoof de weg weer op. Hoewel Nederland hoofdzakelijk een platte pannenkoek is, gaan de wegen niet zelden over bergen en dalen.
taalisman@xs4all.nl